84
Het lijkt of er al weken voorbij zijn sinds ze de voetstappen op de trap hoorde, verlamd van angst naar de deurknop keek en naast de politieagente op de bank in de woonkamer zat. Vond dat allemaal werkelijk pas vierentwintig uur geleden plaats?
De nacht is zoals een perfecte nacht kan zijn. De lucht schept ruimte om te ademen, de stilte veroorzaakt een serene rust en de duisternis maakt de rest van de wereld onbereikbaar.
Irma zit op het terras en laat zich door ruimte, rust en duisternis omarmen. De tuin slaapt. Het is de slaap van peilloze diepte, van volledige overgave.
Van onschuld.
Ze kijkt naar de nacht, ademt hem in en voelt zich gelukkig. Ze weet dat ze een goed besluit genomen heeft. Achter haar wacht de koffer ook op de ochtend. Ze heeft hem snel gepakt, nadat ze het plan dat spontaan in haar opkwam had uitgevoerd. Over een paar uur staat de taxi die haar naar Schiphol zal brengen voor de deur.
Het hoopje as dat op het bloemenperk lag is in elkaar gezakt.
Ergens achter in de tuin is opeens een geluid. Ze luistert scherp of het zich herhaalt. Ze weet wat het is, of wat het zijn. Kikkers. Het geluid is weer weg. De natuur heeft blijkbaar besloten om haar de rust te gunnen die ze deze laatste nacht in haar huis nodig heeft.
Ze begint bij de zolder en daalt daarna af naar de eerste etage. De ruimtes zijn schoon en ordelijk, ze getuigen van overzicht. Ze hebben haar altijd verwelkomd als ze ze betrad en ze verdienen het om gedag gezegd te worden. Als Irma voor het raam van de logeerkamer staat, ziet ze dat de lucht niet meer egaal zwart is. De nacht neemt ook afscheid en geeft ruimte aan het ochtendlicht. Ze heeft vaker voor dit raam gekeken naar het verschijnen van de dag. Er zijn veel slapeloze nachten geweest sinds ze in dit huis ging wonen. Nachten van onrust, van onbehaaglijke gevoelens en van verdrietige herinneringen. Van boze, kwade herinneringen. Ze stond altijd voor dit raam als ze niet kon slapen. Ze had altijd dit uitzicht nodig, deze ruimte die een bepaalde mate van eindeloosheid herbergt. De grote achtertuin, de sloot die tien stappen verder dan het tuinhek ligt, het weiland dat zich erachter bevindt. De snelweg in de verte, de wijde lucht die op bepaalde dagen weergeeft dat de aanvliegroute van de vliegtuigen weer aan die kant ligt. De vliegtuigen die in de verte op vogels lijken. De vogels die als ze heel dichtbij langsvliegen aan vliegtuigen doen denken.
De twee perken achter in de tuin.
De buitenlamp verspreidt een onregelmatig licht. Ze had de lamp al een paar weken geleden moeten vervangen. Als het licht zich vertoont is te zien dat de as zich heeft verspreid over de grond. De wind zal de rest doen.
Irma drukt haar handen tegen haar borst om de pijn die zich aandient te verdrijven. Nu niet aan Dick denken. Nu niet wanhopig worden omdat ze niet weet waar zijn as is uitgestrooid. Ze komt er toch nooit achter. Ze kan hem beter bewaren in haar geest, in haar hart, in haar diepste gevoel.
Zou alles anders zijn verlopen als Dick was blijven leven? Zou het verlies van Wouter anders hebben aangevoeld? Zou Floran ooit in beeld zijn gekomen? Zou de waarheid over het verlies van haar vader beter te verdragen zijn geweest?
Ze keert zich om en loopt naar de deur. Als ze weer op de overloop staat, kijkt ze nog één keer om zich heen en gaat naar beneden.
Ze controleert nog een keer of ze de deuren van het terras en de keuken goed heeft gesloten, of de lege koelkast is uitgeschakeld, of haar paspoort en haar pinpas in haar tas zitten. Het is kwart over zes, de taxi kan elk moment komen. Ze werpt nog snel een blik in de ochtendkrant, die tien minuten geleden werd bezorgd. De krant van 27 juli. Vandaag vertrekt Jozias ook, vanavond om acht uur zal het vliegtuig dat hem naar huis brengt opstijgen. Hij zal nu misschien al wakker zijn en zich afvragen of ze vandaag nog komt. En hij zal waarschijnlijk zo laat mogelijk naar Schiphol vertrekken om aan de laatste vliegreis in zijn leven te beginnen. In Zuid-Afrika wacht zijn partner op hem. En de dood.
Er is een geluid bij de voordeur. Irma staat een paar seconden stil, ze voelt dat haar hartslag onrustig is. Het is de taxi, prent ze zichzelf in. Hij is precies op tijd. Het is Edwin niet, of Denise of een van de andere mensen die tegen haar samenspannen.
Het is de taxi.
Ze hoort iets bij de deur van het terras en draait zich snel om.
‘Mag ik mee?’ vraagt Hummel.
‘Je moet mee,’ zegt Irma.
Hummel raakt haar arm aan. ‘Je hebt nog geen afscheid genomen van Denise. Misschien moet je haar toch even bellen?’
Irma buigt zich voorover naar het meisje. ‘Je bent lief, Hummel. En nog zo onschuldig. Geloof me, er valt niets te bellen en ook geen afscheid te nemen. Soms zijn mensen die moeite niet waard.’